Verloren apport te land (B)

l . De hond moet, zonder halsband of lijn, een in dichte dekking geworpen wilde eend apporteren.

2. De werper dient vanaf een plaats, waar de bond hem niet kan zien, de eend te werpen, op een zodanige plaats dat deze op ongeveer 40 meter van de plaats waar de hond wordt ingezet terecht komt.

3. De valplaats moet zodanig worden gekozen, dat voorjager en hond elkaar niet kunnen zien als de hond in de omgeving van het wild werkt.

4. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet, dat de wind uit een richting komt, loodrecht op die, waarin de hond moet worden uitgestuurd.

5. Zo enigszins mogelijk dient de inrichting van de proef zodanig te zijn dat voorjager en hond elkaar niet meer kunnen zien nadat de hond, gezien in de algemene richting van de valplaats, zich meer dan vijf meter van zijn voorjager heeft verwijderd. In geen geval mogen voorjager en hond elkaar kunnen zien als de hond binnen tien meter van de valplaats werkt. Bij bepaalde terrein omstandigheden kan het nodig zijn om een kunstmatig scherm te plaatsen.

6. De keurmeester zal de voorjager de plaats aanwijzen waar vandaan hij zijn hond moet inzetten en waar naar toe de hond de eend moet brengen. De voorjager mag deze plaats gedurende de gehele proef niet verlaten tenzij de keurmeester hem dat opdraagt.

Beoordeling:

Algemeen

Voldoende

De proef is voldoende afgelegd door de hond, die binnen een redelijke tijd, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, de eend apporteert, ongeacht of hij verpakt, of hij zittend of staande afgeeft.

Volmaakt

De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die na het commando tot apporteren onmiddellijk geanimeerd, zelfstandig, snel en systematisch gaat zoeken, niet zonder eend uit de dekking terugkeert, de eend snel vindt en een “model apport” uitvoert.