Ontstaan
De basis van de Jack Russell Terriër werd, net als die van de Parson Russell Terriër, gelegd door John Russell. John (bijgenaamd Jack) Russell was naast dominee ook, eigenlijk vooral, jager en dan speciaal met werkterriërs. Bij werkterriërs waren de werkeigenschappen belangrijker dan het uiterlijk. Het uiterlijk stond volledig in dienst van de bruikbaarheid bij het werk onder de grond. Dat werk was voornamelijk het jagen op de vos onder de grond. Daarbij moest de terriër de vos aanblaffen, uit het hol jagen (zodat de hounds hun werk konden doen, dus doden) en in geval van nood, zichzelf kunnen verdedigen tegen de vos.Die vos was vaak een geduchte tegenstander met een gevaarlijk gebit. Niet zelden kostte dit de terriërs het leven of tenminste een ernstige verwonding (een afgebeten neus kwam regelmatig voor). Deze terriërs, waar John Russell mee werkte, werden Working Foxterriers genoemd. Zij verschilden niet alleen in vacht, kleur en uiterlijk met elkaar maar ook in maat. Sommige “Terriermen” gaven de voorkeur aan een kleinere hond, die dan niet met de meute meeliep, maar in de zadeltas op het paard werd vervoerd.
De jagers die met deze Working Foxterriers werkten waren zeer gekant tegen aanpassingen in het uiterlijk, die erop gericht waren de hond te “verfraaien”. Al in een vroeg stadium werden Foxterriërs geshowd op de hondententoonstellingen zoals Crufts’. In de ogen van John Russell en zijn medestanders waren deze “show-Foxterriers” niets anders dan een karikatuur van de oorspronkelijk werkhond. Ook wilde hij niets van een registratie van de honden en een erkenning door de Kennelclub weten. Wel hielden de jagers een eigen registratie bij van de afstamming van hun honden. Voor de rest wilden zij vrij zijn om te fokken en selecteren op werkeigenschappen.
Uiteindelijk werd de Jack Russell Terriër als Parson Jack Russell Terriër in 1990 zowel door de Engelse Kennelclub als door de FCI erkend. De FCI voegde aan de rasstandaard een zg. note toe, waarin stond dat honden tot 26 cm schofthoogte niet uitgesloten mochten worden; dit terwijl de gewenste schofthoogte voor reuen 36 cm en voor teven 33 cm was. Tijdens keuringen werden ook regelmatig kleinere honden aangeboden, die eruit konden zien als kleine Parsons of als kortbenige Jack Russells.
Zowel in Australië als Nederland werd voor deze kleinere honden een stamboek opengesteld. In Australië volgde al snel een erkenning door de Australische kennelclub en ook de Raad van Beheer op Kynologisch gebied in Nederland bracht deze honden onder in het Voorlopig register van het Stamboek en erkende de Jack Russell als ras op 1 augustus 1999. Op 25 oktober 2000 erkende de FCI de Jack Russell voorlopig en op 1 januari 2003 werd het ras definitief erkend en kwam daarmee in aanmerking voor het behalen van CACIB’s op tentoonstellingen. Vanaf de voorlopige erkenning werden pups ingeschreven in de Bijlage van de Nederlandse Stamboekhouding en inmiddels zijn er al Jack Russells met een volledig NHSB-nummer. Voor importhonden gelden aparte regels.
De FCI- rasstandaard, waarnaar de Jack Russell gekeurd wordt, is afgeleid van de (uitgebreide)Australische rasstandaard. Australië is ook het “land van ontwikkeling” zoals dat in de rasstandaard heet. Hoewel Groot-Brittannië het “land van oorsprong” is, hebben zij de Jack Russell nooit officieel erkend, maar ingelijfd bij de Parson Russell (het woordje “Jack” tussen Parson en Russell is sinds enige jaren vervallen), alleen met een lagere (toegestane) schofthoogte.
Het uiterlijk
Uit de laatste zin van het bovenstaande blijkt wel dat de verschillen tussen de twee rassen niet zo groot zijn. Natuurlijk is daar het verschil in schofthoogte, maar zowel de Parson als de Jack Russell zijn normaal- benige honden; borstdiepte is gelijk aan beenlengte! Het misverstand dat een Jack Russell kortbenig is, is zeer hardnekkig. Natuurlijk zijn er (met name in het verleden) veel kortbenige, krombenige Jack Russells geweest. Maar de rasstandaard vraagt om een normaalbenige hond met een recht front.
De Jack Russell is een sterke, actieve, lenige werkhond met een geweldig karakter en een flexibel lichaam van gemiddelde lengte. Hij heeft een levendige uitdrukking en is vlug in de beweging. Voor zijn werk is het belangrijk dat het lichaam te omspannen is; hij moet in een vossehol kunnen gaan en er ook weer uit kunnen komen (borstomvang tussen 40 –43 cm, dus te omspannen met gemiddelde mannenhanden).
Bij de Parson en de Jack Russell wordt de borstomvang niet gemeten met een meetlint(zoals bij de Dashond), omdat men ook de balans van het lichaam wil voelen. Dit is van belang omdat tijdens de vossejacht de honden vaak snel van hand tot hand gingen en als het ware “goed in de hand “ moesten liggen.
Het hoofd van een Jack Russell is vaak wat robuuster van vorm dan dat van de Parson, maar ook de Jack mag geen grof, groot en zwaar hoofd hebben. Een sterke voorsnuit en een groot perfect schaargebit is noodzakelijk voor een werkende terriër. Verder goed pigment, donkere ogen en een mooi gedragen, niet te groot knopoor (zeker geen staand oor, zoals we in het verleden nog wel eens zagen).
Een sterke hals, goed schuin geplaatste schouder, lichaam met voldoende volume voor hart en longen(het lichaam is enigszins gestrekt) en een goed gehoekte achterhand. De staart mag in rust hangen, maar wordt in beweging fier omhoog gedragen met zo min mogelijk krul in de ongecoupeerde staart. Sterke voeten zijn beslist gewenst.
Het gangwerk moet vrij en veerkrachtig zijn; het zg. Jack Russell-hupje berust vaak niet op Patella Luxatie, maar is daarom niet minder ongewenst! De vacht kan glad, broken of ruwharig zijn en wit moet overheersen met ev. zwart en/of tankleurige aftekeningen (een lichte hond wordt door de jagers niet snel verward met een (rode)vos; menig donkere terriër werd in het heetst van de jacht afgeschoten, omdat hij voor de vos werd aangezien). Karakter en temperament zijn heel belangrijk; een angstige Jack Russell is geen partij voor de vos, het konijn of de rat (want ook voor de jacht op de laatste twee worden ze gebruikt).
De Jack Russell is tegenwoordig natuurlijk meestal een huishond, maar het jachtinstinct zit er nog goed in. De FCI heeft dan ook een werkproef in de standaard opgenomen, die vrijwillig gedaan kan worden. Als huishond laat de Jack Russell zich vaak gelden, hoe klein hij ook is. Een consequente opvoeding is gewenst; de Jack Russell is een stoere werkhond met een groot gebit en geen schoothondje!
Maar een goed opgevoede Jack is een geweldige kameraad voor het hele gezin!
Rasvereniging
Informatie over dit ras kunt u krijgen bij de Nederlandse Vereniging Jack Russell Terrier.
Website: www.nvjrt.nl